Aswoensdag misgelopen

Zat er een gezelschap in het Pendrecht Museum gebogen over humanisme en theosofie. Het was 9 maart 2011. De rooms katholieken hadden graag meegekeken, maar het was ook aswoensdag, dus …..
Aswoensdag of Vastenavond, wat is dat nou weer:

Pastor, Bert van Tol, sprak erover in de Sint Bavokerk. Er werden takjes verbrand. Meestal de takjes van de Palmpasen van het jaar ervoor. Dat produceert as en hij vertelde over de uitspraak: stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren. Een beeld waar de katholieken mee leven.
Dood doet leven!

En as is een geweldige meststof voor veel gewassen. Zo is de cirkel rond.

Op internet staat er een heel verhaal over:

Vastenavond, vastelavond, carnaval, woorden met dezelfde betekenis, is het feest van de “wereld binnenste-buitengekeerd”. Het keert de zaken om, omdat het weet dat de gang van zaken verkeerd is. Het zet de wereld op haar kop, opdat een ieder de kans krijgt met beide benen op de grond te komen staan. Het is het feest van zowel het protest alsook, en dat maakt het uniek, van de aanvaarding. Het leert aan wie hoog gezeten is, dat hij ook maar een mens is, net als ieder ander en heft zijn vervreemding op door hem, vermomd als een onnozel, te laten delen in wat allen gemeenzaam is: hun lot.
“Quid est homo?”, “Wat is de mens?” vroeg Pepijn aan de raadsheer van Karel de Grote, Alcuin. Waarop deze het diepzinnige antwoord gaf: “Transiens viator, loci hospes, mancipium mortis”, “een voorbijtrekkend reiziger, de gast van zijn verblijfplaats, slaaf van de dood”.
De wereld is onze wereld, terwijl zij toch onze wereld niet is. We zijn er, op onze weg naar het land van de dood, te gast, maar niet thuis.
Ook in de wereld zoals wij haar, in een bezigheid van eeuwen, hebben geordend en verklaard, voelen wij ons niet werkelijk op ons gemak. Als een voorbijtrekkend reiziger bevinden we ons voortdurend in het grensgebied tussen onszelf en de dingen om ons heen (er is honger in de wereld; als ik als koning over de wereld zou heersen, zou ik al mijn onderdanen, alle mensen, voorzien van voldoende eten en drinken; de werkelijkheid is echter anders; carnaval wil uitdrukking zijn van het onvermogen om te zijn wat wij willen zijn).
Carnaval ontleent zijn zin aan het besef, dat wij niet meer zijn dan een gast in de wereld die wij beschouwen als ons huis maar dat toch het leven, ook al zijn wij slaven van de dood, de moeite waard is. Er is geen feest, waarin vertwijfeling en hoop, verdriet en vreugde zo dicht bijeen liggen.
Gebed
van nen Ollenzelschen Carnavalvierder
Och, leeven Heer,
ók met het Boeskool-Carnaval
preuf ik mangs méér at good is,
ikzölf vind dat het naarst van al,
veural at ’n wien zo rood is…
Wat kaan ‘k d’r an doon?
Den wien van Dy
is aaltied nog ’n besten,
want Dow hes ’t beste mêerk
op Cana’s brulft
nog wa bewaard töt ’t leste!
Zeg Dow now zölf: met ’n wien van Dy
kaan ‘k heel völ leed verzetten
en ik zee ’t als nen zêgen van Bôven
da ‘k ’t verdreet ees kan vergetten!
Met Noë has Dow ók te doon
too de wereld was verdroonken,
Dow hes ok hèm zien dreupken gund
al wör e luk beschoonken….
Want Noë moch de Zun weer zeen
too e wakker was eworden
van al den gooden Beaujolais:
hee zag nen nyen morgen!
Ok ik kan met den wien van Dy
de zun en ’n dag weer velen,
en, Leeven Heer, dà’s daankensweerd!
Dàt wi ‘k Dy nich verhelen!
Ik preuf, Leeven Heer, met Carnaval,
mangs méér wien at my good is,
ikzölf vind dat het naarst van al,
veural at ’n wien zo rood is…
Mär, Leeven Heer, begrips my wal,
ik mag Dy ’t nich verhelen:
ik dörf nao ’t fees ’t lêven weer an:
‘k kan Dy èn de wereld weer velen!
Naar: “Godvruchtig Drinklied”
van Anton van Duinkerken.
Twents van R.Heerink.
Askruisje
Aswoensdag is in de katholieke traditie het begin van de Veertigdagentijd voor Pasen. Het valt op de dag na Vastenavond. In de viering van Aswoensdag tekent de priester een askruisje op het voorhoofd van de gelovigen. Dat gebeurt ook in sommige protestantse kerken. Bij de orthodoxe christenen wordt er as over de kruin van de gelovige gestrooid.
Op Aswoensdag worden we ook aan onze dood herinnerd. Met het teken van het askruisje wordt de dood zonder meer als “merkteken” op ons voorhoofd gedrukt en wordt ons gezegd: “Bedenk dat je stof bent en tot stof zult wederkeren”. Het askruisje richt onze ogen op de ontoereikendheid en de begrenzingen van ons leven. Dat alles als teken van omkeer. As op hoofd of voorhoofd drukt de spijt uit over wat er niet goed was in je levenshouding en het verlangen naar omkering en verandering.
As is teken van menselijke broosheid en vergankelijkheid, maar ook teken van nieuw leven. In vroeger tijden werd met as gewassen: as heeft de kracht om te reinigen. Op de akkers worden ook nu nog de stoppels van het koren verbrand: as maakt de grond vruchtbaar.
As werd bij zondaars op het hoofd gestrooid: as reinigt van schuld en geeft kracht tot nieuw leven. De as, voor het opleggen van het askruisje, is afkomstig van de verbrande palmtakjes, die gebruikt werden bij de Palmzondagviering van het voorgaande jaar; ze wordt door de priester gezegend.
Zo wordt deze as voor ons tot teken van de weg van de dood naar nieuw leven. De takjes van jubel en vreugde moeten verbrand worden, door de dood heen gaan, om tot teken te worden van het kruis, de dood en de verrijzenis.
Vrijheid
De Veertigdagentijd is een tijd van omkering en verdieping van de kennis van de boodschap van Jezus. Zo ontstaat ruimte om telkens opnieuw de kern van het Paasfeest te begrijpen en vooral te ervaren. Want Pasen is het feest van de ultieme vrijheid: de overwinning van het leven op de dood.